SV | Welgelukzalig is de mens, [die] zulks doet, en des mensen kind, [dat] daaraan vasthoudt; die den sabbat houdt, zodat gij dien niet ontheiligt, en die zijn hand bewaart van enig kwaad te doen. |
WLC | אַשְׁרֵ֤י אֱנֹושׁ֙ יַעֲשֶׂה־זֹּ֔את וּבֶן־אָדָ֖ם יַחֲזִ֣יק בָּ֑הּ שֹׁמֵ֤ר שַׁבָּת֙ מֵֽחַלְּלֹ֔ו וְשֹׁמֵ֥ר יָדֹ֖ו מֵעֲשֹׂ֥ות כָּל־רָֽע׃ ס |
Trans. | ’ašərê ’ĕnwōš ya‘ăśeh-zzō’ṯ ûḇen-’āḏām yaḥăzîq bāh šōmēr šabāṯ mēḥalləlwō wəšōmēr yāḏwō mē‘ăśwōṯ kāl-rā‘: |
Welgelukzalig is de mens, [die] zulks doet, en des mensen kind, [dat] daaraan vasthoudt; die den sabbat houdt, zodat gij dien niet ontheiligt, en die zijn hand bewaart van enig kwaad te doen.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Welgelukzalig is de mens, [die] zulks doet, en des mensen kind, [dat] daaraan vasthoudt; die den sabbat houdt, zodat gij dien niet ontheiligt, en die zijn hand bewaart van enig kwaad te doen.
____Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!